Zwemslagen

In Nederland zijn de 4 bekendste zwemslagen schoolslag, rugslag, borstcrawl en rugcrawl. Deze zwemslagen leren kinderen tijdens de zwemlessen voor het A, B en C diploma. Bij zwemvaardigheid of wedstrijdzwemmen komen ook de vlinderslag en samengestelde rugslag veel voor. Hieronder vind je een toelichting van al deze zwemslagen.

  • Schoolslag: Dit is in Nederland de bekendste, oudste en meest voorkomende zwemslag en is onder te verdelen in wedstrijd schoolslag en ‘gewone’ schoolslag. Het verschil hierbij is dat bij wedstrijdschoolslag het uitdrijfmoment onderwater is, bij de ‘gewone’ schoolslag is het uitdrijfmoment boven water. Schoolslag wordt op de buik gezwommen waarbij de armen gestrekt beginnen een cirkel voor het lichaam maken en wederom gestrekt worden. Vrijwel tegelijktijdig beginnen de benen ook gestrekt, worden de hakken van de voeten naar de billen getrokken, de benen geopend en met gestrekte benen weer gesloten. Het moment dat zowel de armen als de benen gestrekt zijn wordt het uitdrijfmoment genoemd, dit duurt gemiddeld 2 seconden. Bij de wedstrijdschoolslag wordt naar beneden gekeken, op het moment dat de armen gebogen voor de borst zijn wordt adem gehaald en het hoofd naar voren bewogen. Bij de ‘gewone’ schoolslag wordt het hoofd bovenwater gehouden en naar voren gekeken.

 

  • Rugslag: Deze zwemslag kost relatief gezien weinig energie en is vaak de eerste zwemslag die kinderen tijdens zwemlessen aangeleerd krijgen. Deze zwemslag wordt op de rug uitgevoerd, waarbij de benen gestrekt beginnen, de hakken onder de billen worden getrokken waarna de benen gestrekt geopend worden en vervolgens gestrekt gesloten worden. Het moment dat de benen gestrekt bij elkaar zijn is bij deze zwemslag het uitdrijfmoment. Tijdens de rugslag wordt naar boven gekeken, de handen kunnen passief naast het lichaam of in de zij gehouden worden. Het uitdrijfmoment is als de benen gestrekt bij elkaar zijn, dit moment duurt gemiddeld 2 seconden.

 

  • Borstcrawl: Borstcrawl staat bij veel mensen bekend als de snelste zwemslag. Buiten Nederland is dit vaak de bekendste en meest aangeleerde zwemslag. Bij sommige zwemlessen zoals via de SuperSpetters methode van de KNZB wordt begonnen met deze zwemslag in plaats van schoolslag. De borstcrawl is een zwemslag die op de buik wordt uitgevoerd met het gezicht in het water naar beneden kijkend. De armen worden om de beurt boven water naar voren bewogen, in het water gestoken met een vlakke hand en onderwater worden de handen langs het lichaam naar achter getrokken. Wanneer de arm volledig gestrekt naar achter is wordt de elleboog gebogen en de armen boven water naar voren bewogen. Tijdens de ademhaling wordt het gezicht naar de zijkant gedraaid om adem te halen en wordt het gezicht weer terug gedraaid. Het gezicht wordt gedraaid naar de kant waar de arm zich achter bevindt en gelijktijdig terug gedraaid als de arm naar voren gaat. De benen zijn bij de borstcrawl gestrekt en bewegen zich op een verticale manier dicht langs elkaar op en neer.

 

  • Rugcrawl: De rugcrawl is een zwemslag die op de rug wordt uitgevoerd terwijl er naar boven gekeken wordt. De benen bewegen net als bij de borstcrawl verticaal dicht langs elkaar heen en weer. De armen worden om de beurt gestrekt langs het lichaam omhoog bewogen boven water, gestrekt boven het hoofd in het water gestoken en langs het lichaam onder water naar beneden getrokken.

 

  • Vlinderslag: Is de jongste zwemslag en wordt op de buik uitgevoerd met het gezicht in het water naar beneden kijkend. Bij deze slag maakt het lichaam een golfbeweging, met een combinatie van 2 beenslagen op 1 armslag. De beenslag bestaat uit het op en neer bewegen van beide benen tegelijk. De armen maken een symmetrische overhaal. De armbeweging bestaat uit 4 fasen:
    Fase 1 – Insteken: de armen worden ingestoken op ongeveer schouderbreedte. De handen zijn naar buiten gekanteld, waarbij de pinken omhoog wijzen. De insteek wordt ingezet op ¾ van de totale armlengte.
    Fase 2 – Sleutelgat: de armen volgen hierna symmetrisch de vorm van een sleutelgat. Deze beweging kan onderverdeeld worden in 3 stapjes: wijd – smal – duwen.
    Fase 3 – Duwen: Dit is het laatste stapje van het sleutelgat. De handen duwen flink af in het water, waarna het bovenlichaam uit het water kan komen.
    Fase 4 – Overhalen: Na het overhalen, komen de armen tegelijk uit het water. Hierna volgt weer de insteekfase. Tijdens het overhalen vindt ook de ademhaling plaats.

    De beenslag vindt plaats op twee momenten:
    Grote beenslag: tijdens de overhaalfase
    Kleine beenslag: aan het einde van de insteekfase

 

  • Samengestelde rugslag: Samengestelde is een uitbreiding van de rugslag zoals hierboven beschreven. De samengestelde rugslag is een combinatie van een rugslag beenslag en een symmetrische armslag. Tegelijkertijd met de beenslag maken beide armen een overhaal. Het lichaam is nu volledig gestrekt. Er vindt nu een uitdrijfmoment plaats. Na het uitdrijven maken beide armen symmetrisch een doorhaal. Ook hierna vindt een uitdrijfmoment plaats. De benen zijn tijdens het doorhalen nog steeds gestrekt. Hierna start de beenslag weer met het symmetrisch overhalen van de armen.